Nederland is de naar omvang 7e exporteur ter wereld. We zijn dan ook een handelsland bij uitstek. Het is echter de vraag of dit in de toekomst zo zal blijven.
Van alle goederen die we uitvoeren, is ongeveer de helft van eigen makelij en de andere helft is doorvoer. Bij doorvoer gaat het om goederen die wel in Nederland worden ingevoerd maar eigenlijk helemaal niet voor ons zijn bestemd.
Zo komen er in de Rotterdamse havens veel goederen aan uit andere werelddelen, zoals Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Deze worden direct doorgevoerd naar bijvoorbeeld Duitsland en andere landen. Schiphol is een andere belangrijke doorvoerhaven.
De focus van de Nederlandse uitvoer is sterk gericht op West-Europa. Niet alleen van de goederen die we doorvoeren maar ook van producten die in Nederland zelf worden gemaakt.
Bijna 70% van alle in Nederland gemaakte producten die we uitvoeren heeft een land in West-Europa als eindbestemming.
De snel groeiende economieën in Azië en Zuid-Amerika zijn voor Nederlandse exporteurs dus nog geen belangrijke afzetgebieden. Zo wordt er naar de vier zuidelijke eurolanden -- Griekenland, Italië, Spanje en Portugal -- nog steeds twee keer zoveel geëxporteerd dan naar de bekende BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China.
Dit handelspatroon heeft ertoe geleid dat we een groeiend handelsoverschot hebben met West-Europa en een groeiend tekort met de rest van de wereld.
Maar dit zal waarschijnlijk niet zo blijven. Bezuinigingen en een trage bevolkingsgroei in veel West-Europese landen zullen de vraag naar Nederlandse exportproducten de komende jaren gaan temperen.
Ook is het Nederlandse handelsoverschot door de eurocrisis in een ander daglicht komen te staan. De euro zou er bij zijn gebaat als er binnen de eurozone een wat meer gebalanceerde ontwikkeling zou zijn. Tekortlanden moeten hun concurrentiekracht vergroten en overschotlanden zouden wat minder sterk moeten gaan leunen op de uitvoer.
Kortom, het enorme handelssucces dat ten grondslag ligt aan onze welvaart kan niet als vanzelfsprekend worden aangenomen. Een verschuiving van onze exportinspanning naar de snel groeiende economieën in Azië en Latijns-Amerika lijkt wenselijk. Maar ook een herijking van het Nederlandse groeimodel door het stimuleren van de binnenlandse vraag, waardoor we minder afhankelijk worden van de uitvoer, is te overwegen.
Van alle goederen die we uitvoeren, is ongeveer de helft van eigen makelij en de andere helft is doorvoer. Bij doorvoer gaat het om goederen die wel in Nederland worden ingevoerd maar eigenlijk helemaal niet voor ons zijn bestemd.
Zo komen er in de Rotterdamse havens veel goederen aan uit andere werelddelen, zoals Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Deze worden direct doorgevoerd naar bijvoorbeeld Duitsland en andere landen. Schiphol is een andere belangrijke doorvoerhaven.
De focus van de Nederlandse uitvoer is sterk gericht op West-Europa. Niet alleen van de goederen die we doorvoeren maar ook van producten die in Nederland zelf worden gemaakt.
Bijna 70% van alle in Nederland gemaakte producten die we uitvoeren heeft een land in West-Europa als eindbestemming.
De snel groeiende economieën in Azië en Zuid-Amerika zijn voor Nederlandse exporteurs dus nog geen belangrijke afzetgebieden. Zo wordt er naar de vier zuidelijke eurolanden -- Griekenland, Italië, Spanje en Portugal -- nog steeds twee keer zoveel geëxporteerd dan naar de bekende BRIC-landen Brazilië, Rusland, India en China.
Dit handelspatroon heeft ertoe geleid dat we een groeiend handelsoverschot hebben met West-Europa en een groeiend tekort met de rest van de wereld.
Maar dit zal waarschijnlijk niet zo blijven. Bezuinigingen en een trage bevolkingsgroei in veel West-Europese landen zullen de vraag naar Nederlandse exportproducten de komende jaren gaan temperen.
Ook is het Nederlandse handelsoverschot door de eurocrisis in een ander daglicht komen te staan. De euro zou er bij zijn gebaat als er binnen de eurozone een wat meer gebalanceerde ontwikkeling zou zijn. Tekortlanden moeten hun concurrentiekracht vergroten en overschotlanden zouden wat minder sterk moeten gaan leunen op de uitvoer.
Kortom, het enorme handelssucces dat ten grondslag ligt aan onze welvaart kan niet als vanzelfsprekend worden aangenomen. Een verschuiving van onze exportinspanning naar de snel groeiende economieën in Azië en Latijns-Amerika lijkt wenselijk. Maar ook een herijking van het Nederlandse groeimodel door het stimuleren van de binnenlandse vraag, waardoor we minder afhankelijk worden van de uitvoer, is te overwegen.